Stadsleven ‘Afval stinkt niet’ presenteert een frisse kijk op stadsafval: tegenwoordig iets waardevols waarmee de stad gevoed van worden. In deze gastcolumn toont Freek Colombijn, cultureel antropoloog aan de VU en voormalig lid van de think tank Livable Cities, hoe de Nederlandse houding tegenover afval in schril contrast staat met landen als Brazilië en Indonesië waarin men afval als iets waardevols beschouwt. We noemen onszelf graag een consumptiemaatschappij en vinden consumeren meestal fijn. Misschien worden we er zelfs gelukkig van. Maar we kunnen onszelf evengoed een afvalmaatschappij noemen. Het is net de wet van behoud van energie. Consumptie produceert afval, of het nu gaat om een luxueus in veel lagen verpakt minuscuul flesje parfum of een zonder verpakking op de markt meegegeven tros bananen. Het afval moet de stad uit, of de stad verstikt zichzelf. Stakingen van de vuilophaaldienst in bijvoorbeeld Napels en onlangs in Madrid laten zien dat een stad heel snel onleefbaar wordt als het afval niet afgevoerd en verwerkt wordt.

Credits: Milton Jung
In een moderne samenleving moet het afval niet alleen verwijderd worden, maar ook gesplitst en gerecycled. In Nederland is het ophalen en splitsen van afval de verantwoordelijkheid van gemeentelijke overheden. In Amsterdam zijn we er eerlijk gezegd niet erg ver mee; we gooien bijvoorbeeld ons groente- en tuinafval gewoon bij het restafval. In andere steden en zeker buiten Europa doen mensen dat beter. Befaamd zijn de zabbaleen, die decennia lang vrijwillig het afval in Cairo verzamelen en geen beloning vragen, omdat ze voldoende verdienen met het verkopen van gerecycled materiaal. In Brazilië wordt het werk gedaan door catadores. Ze krijgen daarvoor soms de waardering die ze verdienen. Een kunstenaars collectief in São Paulo, bijvoorbeeld, beschilderde de karretjes waarmee de catadores door de straten gaan met eco-plaatjes en provocerende uitspraken als ‘um catador faz mais do que um ministro do meio ambiente’ (een catador doet meer dan een minister van milieu).
In Indonesische steden bestaat er in de meeste steden een publiek-private samenwerking om het afval te verwijderen. Stadswijken zijn zelf verantwoordelijk om het afval te laten verzamelen in met de hand geduwde vuilniskarretjes. De mannen en vrouwen die dit werk doen, en zich daarvoor laten betalen door de wijken, storten het afval op een van de tientallen tijdelijke open verzamelplaatsen in de stad. Gemeentelijke vuilnisauto’s halen het afval daar op en brengen het weg naar de centrale vuilstortplaats buiten de stad.

Credits: Anton Muhajir
Naast dit formele systeem werkt een groter informeel systeem van afvalverwerkers, pemulung genoemd, die overal inhaken bij de afvalstromen en eruit halen wat ze kunnen verkopen. Sommigen doen dit al bij de vuilnisbakken in de wijken. Anderen werken op de tientallen verzamelpunten in de stad en weer anderen zoeken op de centrale vuilstortplaats. Gewapend met een haak en een mand gaan ze door het afval heen en halen eruit waarin ze zich gespecialiseerd hebben: plastic bekertjes, karton, wit papier, plastic, glas, enzovoort. Koeien en geiten vissen het organische afval uit de berg. Wat wij van Egypte, Brazilië en Indonesië kunnen leren is dat afval niet zomaar afval is, maar ook een grondstof en handelswaar. Als we dat voldoende inzien en de mensen die met afval werken respecteren, kunnen we bijna alles opnieuw gebruiken.
Meer lezen?
- Lees ook de column ‘Afval: we kunnen het opruimen’ van Freek Colombijn
- Klik door naar ons dossier ‘Afval stinkt niet’ voor meer blogs over dit onderwerp