Pleidooi voor het treuzelen – Column Peter Delpeut

Stadsleven ‘Slow City’ biedt tegenwicht aan het beeld dat het stedelijk leven druk en chaotisch is. Peter Delpeut, filmmaker en auteur van het boek ‘Pleidooi voor het treuzelen‘ sprak tijdens de live talkshow van 26 mei een column uit waarin hij pleit om weer toerist in eigen stad te worden. 

Als ik het goed heb begrepen sta ik hier vooral vanwege de titel van mijn essaybundel Pleidooi voor het treuzelen. Het lijkt eenvoudig om treuzelen te koppelen aan het mooie woord slow, maar het zou een misverstand zijn de twee klakkeloos aan elkaar gelijk te stellen.

Allereerst heeft treuzelen een negatieve connotatie, zeker voor degenen onder u met kinderen. Kinderen zijn notoire treuzelaars: als ze naar bed moeten, hun bord niet willen leegeten, het huiswerk wacht, hun kamer maar niet opgeruimd wordt.

Ik heb zelf geen kinderen, maar ik herken de ergernissen van ouders over hun kroost ‘dat niet vooruit is te branden’.

A DELPEUT (treuzelen) rug18mm v08.indd
Toch schuilt er ook iets moois in treuzelen. Denk aan de zorgvuldige, nadenkende monologen (of in hun geval duologen) van het Engelse kunstenaarsduo Gilbert & George, waarvan een mooie afbeelding op de cover van mijn boek prijkt. Zij laten zich door niets of niemand opjagen. Integendeel, zij verliezen zich liever in details die iedereen over het hoofd ziet.

Treuzelen is niets anders dan stilstaan als iedereen door wil. Dat sluit het gevaar van irritatie. Waarom juist híer stil staan, terwijl iedereen ergens anders naar toe wil?

Slow, zeker in bepaalde kringen, heeft de laatste jaren juist een positieve connotatie gekregen. Het suggereert zorgvuldigheid, een beheerste aandacht voor wat ons dreigt te ontgaan, het wil dat we ons voedsel weer proeven. Slow is een ideologie die ons oproept af te zien van de groei die het economisch liberalisme de wereld probeert op te leggen. Een oproep tot vertraging is dus een politiek project.

Treuzelen daarentegen is individueel. Zoals gezegd, het is stilstaan als iedereen door wil, zelfs de vertragers onder ons. Daarin ligt het subversieve van treuzelen. En het bevrijdende karakter ervan. Het is een vorm van verzet tegen de vanzelfsprekende voortgang, van wie dan ook.

Treuzelen draait om de verbeelding van het individu. Het is hoogstpersoonlijk, en kan dus ook nooit, zoals het slow-denken dat wel is vergaan, een politieke beweging worden.

Ik treuzel graag. Niet eens zozeer uit overtuiging, maar uit gewoonte. Het overkomt me vooral als ik dingen niet begrijp, en me uitgedaagd voel mijn eigen verwondering te onderzoeken. In een museum treuzel ik niet bij elk schilderij (dat is ondoenlijk, dat geef ik grif toe), maar ik treuzel alleen bij dat ene schilderij waar ik niet van begrijp waarom het me zo intrigeert. Herhaald terugkeren is het gevolg, niet altijd tot onverdeeld genoegen van mijn gezelschap.

Het heeft ook met hobby’s te maken, persoonlijke obsessies. In die zin zal ieder onder u af en toe een treuzelaar zijn; hobby’s nodigen je uit stil te blijven staan waar een ander achteloos aan voorbijgaat, of je nu van modelautootjes houdt of van impressionistische schilderijen.

Toch is er iets vreemds met dat treuzelen. Iets waar ik niet zo lang geleden achter kwam en dat ons ook bij de stad en het treuzelen brengt.

Mijn geliefde is geen fervent treuzelaar, maar in vreemde steden heeft ze een hobby waar ik me zonder protest naar voeg. Ze bekijkt graag architectuur in de stijl van de art deco, of Jugendstill, of art nouveau. Het verschil tussen de drie laat ik graag aan de kunsthistorici over, maar wat mij er, in het voetspoor van mijn geliefde gids, aan intrigeert, is het exotische en buitenissige, een serieus soort frivoliteit, een drang tot versieren die elke functionaliteit overstijgt. Ik geloof niet dat ik het echt mooi vind, maar in zijn eigenzinnigheid zeker opwindend.

Het heeft me al in vele steden in weinig bezochte buitenwijken gebracht, mijn geliefde en ik hebben er kilometers voor omgelopen, en zijn er vaak voor verdwaald – enkel om die uitzinnigheid van decoraties te bekijken.

Fotograaf: Peter Delpeut

Fotograaf: Peter Delpeut

Dat brengt me bij deze straathoek in Amsterdam, om precies te zijn de kruising van de Van Eeghenstraat met de Jacob Obrechtstraat. Via deze straat fiets ik al zo’n dertig jaar naar diverse bestemmingen. In de jaren negentig vooral naar het voormalige Filmmuseum in het Vondelpark waar ik toen werkte, en de afgelopen tien jaar naar de studio van het dansgezelschap LeineRoebana, waarvoor ik dramaturg ben.

Deze hoek wordt aan de linkerkant gevormd door maar liefst drie art deco panden. En ze zijn me pas kort geleden opgevallen.

Al die duizenden keren dat ik er langs ben gefietst, heb ik ze niet gezien. Ik heb zelfs wel eens gasten van het Filmmuseum in het hotel op de hoek opgehaald. Al die tijd met mijn ogen in mijn zak, zoals we dan zeggen.

In alle steden van de wereld er voor omgelopen, in mijn eigen stad er geen oog voor gehad.

Ik schrok toen ik me dat realiseerde. Ik ben gestopt, van de fiets gestapt en heb de panden eens goed bekeken.

Fotograaf: Peter Delpeut

Fotograaf: Peter Delpeut

Zoals dit pand, dat tegen het Vondelpark aanleunt. Vlakbij het de stoep en het hek waarvoor ik op mijn fiets moet afremmen om er via het smalle pad het park in te kunnen schieten.

Nooit omhooggekeken naar de mozaïeken boven de deur, het exotische glazuur waar we in Wenen, New York of Brussel fanatiek naar op zoek gingen.

Waarom gaat treuzelen ons eenvoudiger af in een vreemde metropool dan in de stad waar we wonen? We zijn in onze eigen stad altijd ergens naar op weg, de route die we volgen is een traject tussen thuis en werk, of vrienden, of een snelle boodschap. En dus is het een traject dat we net zo lief zouden overslaan. Tussentijd en tussenruimte, die we liever opvullen met onze eigen gedachten, dan met een blik om ons heen.

Ik heb geen flauw idee waarom de decoraties boven deze deur uiteindelijk wel mijn ogen vulden en me van schrik deden afstappen. Maar ik vond ze meteen een wijze les.

Waarom, zo vroeg ik me af, zou ik geen toerist in eigen stad kunnen zijn? Toeristen wordt vaak verweten dat ze louter een snelle blik voor de highlights over hebben. Toerisme geldt als het ultieme consumentisme van het kijken.

Mij lijkt dat beeld beperkt, misschien zelfs onjuist. Wellicht gaat het op voor georganiseerde reizen, maar de meeste toeristen die ik zie bevinden zich in een voortdurende tussentijd, dwalend van niks naar nergens.

Iedereen lanterfant als toerist, zelfs degenen die zich zorgvuldig hebben voorbereid. Attracties zijn zelden dicht bij elkaar en de toerist moet zich noodgedwongen verplaatsen: dat doen we graag te voet of in antieke rijtuigen van trams, we rusten uit op een bankje in een park, eten een ijsje, blijven uren hangen op een trappengalerij of uitzichtpunt om over de stad uit te kijken.

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik ben zelden zo ’vertraagd’ als wanneer ik toerist ben in een vreemde stad.

De drie panden op de hoek van de Van Eeghenstraat met de Jacob Obrechtstraat zouden me als toerist zeker niet zijn ontgaan. Want mijn blik staat op speuren in een vreemde stad, en wie speurt ziet, en wie ziet blijft stilstaan – wie fietst in Amsterdam niet minstens één keer per dag tegen een stilstaande toerist op?

Toerisme en treuzelen horen bij elkaar. Toeristen gaan stilstaan wanneer de bewoner van een stad door wil. Ergo: als we willen vertragen in onze eigen stad dan moeten we toerist in eigen stad worden. We moeten niet van de stad vragen óns te vertragen, maar we moeten zélf vertragen.

Fotograaf: Peter Delpeut

Fotograaf: Peter Delpeut

Toen ik vorige week foto’s ging maken voor deze column werd ik aangesproken door deze vrouw. Ze was van haar fiets gestapt en naar me toe gelopen.

‘Is dit nu art deco?’ vroeg ze me.

‘Ik geloof het wel,’ zei ik, ’maar ik ben geen specialist, misschien moeten we het Jugendstil noemen.’

‘Weet u wat zo gek is,’ zei ze, ‘ik heb dertig jaar lang hier op de hoek gewerkt.’ Ze wees naar een pand schuin tegenover het hotel. ‘Deze huizen zijn me nog nooit opgevallen. Dertig jaar. En nu fiets ik er langs, ik zie u fotograferen, en ineens zie ik ze.’

Ze keek me met iets van wanhoop in haar ogen aan. ‘Kunt u dat geloven?’ zei ze toen.

‘Ja,’ moest ik toegeven. ‘Ik ga daar volgende week een column over uitspreken.’

Meer lezen?